© Tsjechisch Art

Het Tsjechisch (čeština of český jazyk) is een West-Slavische taal met ongeveer 12 miljoen sprekers. Tsjechisch wordt vooral gesproken in Tsjechië (10,2 miljoen inwoners), maar ook in de buurlanden (met name Slowakije en Oostenrijk) en landen met veel Tsjechische immigranten, zoals de Verenigde Staten en Canada. Sinds 1 mei 2004is het Tsjechisch een van de officiële werktalen van de Europese Unie.

Het Tsjechisch is onder de West-Slavische talen het nauwst verwant met het Slowaaks, gevolgd door het Oppersorbisch en het Pools. Het Tsjechisch en het Slowaaks zijn tot op zeer grote hoogte onderling verstaanbaar

Het Tsjechisch wordt geschreven met het Latijnse alfabet, gebruikmakend van een aantal specifieke diakritische tekens, namelijk de háček (ˇ), het accent aigu (čárka, ´) en de corona (kroužek, ˚).

 

De grammatica van het Tsjechisch geldt als moeilijk. Zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, de verschillende voornaamwoorden en de telwoorden worden verbogen in 7 naamvallen in enkelvoud en meervoud. De uitgangen zijn niet altijd voorspelbaar en kunnen bovendien voor dezelfde naamval in de verschillende variëteiten van het Tsjechisch van elkaar verschillen. Werkwoorden worden vervoegd naar tijd, persoon, wijs en getal. Daarnaast beschikken werkwoorden – net als in de andere Slavische talen – over de categorie aspect, waarmee de voltooidheid of onvoltooidheid van een handeling uitgedrukt wordt.

Het Tsjechisch heeft een vast woordaccent: de klemtoon ligt altijd op de eerste lettergreep. Hierbij moet wel worden aangetekend dat enclitische woorden (woorden zonder eigen woordaccent) een eenheid vormen met de woorden waar ze bij horen, waardoor de klemtoon bijvoorbeeld standaard verspringt naar een voorzetsel.

( art house gallery VVV Kutna Hora)

Het Tsjechisch kende een periode van grote bloei tussen de 13e en de 16e eeuw en is daarmee een van de oudste cultuurtalen van Europa. De taal was bruikbaar voor alle in die tijd denkbare genres, zoals kronieken, legendes en in een later stadium ook voor juridische, theologische, filosofische en andere wetenschappelijke teksten. Aan het einde van de 16e eeuw kende het Tsjechisch een grote mate van uniformiteit en stabiliteit, zowel in zijn geschreven als in zijn gesproken vorm. Bekende denkers die het Tsjechisch gebruikten, waren bijvoorbeeld Jan Hus en Jan Amos Comenius. Het Tsjechisch beïnvloedde in die periode ook andere Slavische talen, zoals het Pools, het Sorbisch en het Slowaaks.

Aan deze bloei kwam een eind in 1620, toen Tsjechië onder het bewind van de Habsburgers kwam. Het Duits en in mindere mate het Latijn werden de overheersende talen in het bestuur, de literatuur en het maatschappelijk leven. De Tsjechische culturele elite onderging een sterke germanisering; het Tsjechisch werd vooral in leven gehouden door de bevolking in de steden en op het platteland. Pas aan het eind van de 18e eeuw, rond het begin van de nationale wedergeboorte, kwam aan deze stagnatie een einde, toen men de taal ging beschouwen als een essentieel en onvervreemdbaar onderdeel van de eigen nationale identiteit.

Toen de belangstelling voor de eigen taal weer toenam, was het Tsjechisch van de 16e eeuw – met zijn stabiele norm – inmiddels verloren gegaan. Doordat de overheersende taal in die dagen het Duits was, had men een probleem bij het vaststellen van een norm die niet alleen voor mondeling taalgebruik geschikt was, maar ook voor alle genres, registers en stijlniveaus van de geschreven taal. Noodgedwongen greep men voor een groot deel terug op de oude normen. De gecompliceerde sociolinguïstische situatie vindt in belangrijke mate hier haar oorsprong: de taalontwikkeling was – mede door het gebrek aan een norm – in de tussentijd niet stil blijven staan. Twee personen die in die dagen in belangrijke mate de huidige vorm van het Tsjechisch hebben bepaald, zijn Josef Dobrovský, die in 1809 een Tsjechische grammatica publiceerde, en Josef Jungmann, van wiens hand tussen 1835 en 1839 een Tsjechisch-Duits woordenboek verscheen. De woordenschat werd aangepast aan de moderne tijd en uitgebreid met leenvertalingen en met leenwoorden uit andere Slavische talen, met name het Russisch en het Pools.